Het tweede luik zijn hulpmiddelen die we hebben uitgewerkt zoals een soort van inspiratievoorbeeld van het draaiboek. We hebben met die aanzet niet de renovatiestrategie voor de acht pilootsteden gemaakt, maar hebben geprobeerd een vertaling te maken van het draaiboek naar hun situatie. In die zin is de betrokkenheid van zowel grote als kleine gemeenten bij de pilootsteden een goede zaak. Elke gemeente kan zich wel aan een van de gemeenten spiegelen. Verder is er de maatregelendatabank. Dat is een databank met een lijst van mogelijke maatregelen om de renovatievraag van onze woningen te versnellen. Het werd uitgewerkt door de gemeenten, VEKA en VVSG via workshops. Wij hebben alles verzameld en er een waardering aan gegeven.
Kelly: “Een tool die we ook hebben gebruikt is de monitoring tool van VEKA en CLIMACT. Dat is een rekentool die heel wat data samenbrengt over onze woningen zoals bouwjaar, renovatiegraad, reductiepotentieel, … Het geeft ons inzicht in enkele belangrijke vragen: waar zit het potentieel? Op welk type woning moeten gemeenten focussen? Zit het potentieel bij eigenaars of verhuurders? De antwoorden hierop weten, is voor onze steden erg handig en relevant om hun lokale renovatiestrategie erop te kunnen baseren. Dat verschilt erg van gemeente tot gemeente.”
Welke maatregelen staan daar zoal in en welke zijn het meest cruciaal?
Kelly: “Misschien eerst aanhalen dat die maatregelen uit de databank kaderen binnen het grotere stappenplan. Concreet hebben we samen met de gemeenten bekeken, wat ze nu al deden en de antwoorden in een Excelbestand verzameld. Daar hebben we vervolgens wat ordening in gebracht. We kunnen die maatregelen dus grofweg in volgende groepen indelen: ten eerste de financiële maatregelen zoals leningen en premies, ten tweede technische maatregelen zoals de renovatiecoaches, ten derde alles rond communicatie en ontzorging, ten vierde de beleidsmaatregelen zoals het verplicht maken van een renovatieplan voor wie een stedenbouwkundige aanvraag wil indienen en ten slotte inspiratievoorbeelden uit literatuur en andere projecten."
“Dat verzamelen en ordenen was al een eerste stap, maar de grote nadruk ligt op de klantenreis die burgers doorlopen. Er is dus niet één cruciale maatregel. Steden moeten inzetten op het proces en de drempels wegwerken die ervoor zorgen dat een burger de stap naar de volgende fase niet zou zetten. Cruciaal daarbij is om te beseffen dat verschillende doelgroepen op verschillende drempels vastlopen. Om te weten welke maatregel het beste werkt voor welke doelgroep is screening belangrijk. De 8 gemeenten hebben hiervoor elke maatregel kwalitatief afgewogen op impact en haalbaarheid, en er een matrix van gemaakt. Premies geven die niet op doelgroepen zijn aangepast zijn bijvoorbeeld haalbaar, maar hebben een beperkte impact. Het inzetten van intermediairs heeft dan weer veel impact, maar is zowel qua capaciteit als financieel een hele uitdaging. Hoe dan ook is die databank iets dat moet evolueren en zal er op termijn ook een kwantitatieve kosten-batenanalyse komen.
Hoe wordt dit onthaald bij de burgers?
Jan: ” Dit project richtte zich in eerste instantie vooral op de lokale besturen, dus dat is meer een vraag voor een medewerker van een gemeenteloket. We hebben wel samen met de lokale besturen gewerkt rond drempels waar ze rekening mee moeten houden om elke burger mee te krijgen. Het is niet zo eenvoudig om hen te motiveren. Het financiële is hierbij bijvoorbeeld een grote drempel. Ook een teveel aan of onduidelijke technische informatie werkt afremmend. Je moet ten slotte ook ervoor zorgen dat de juiste informatie bij de juiste doelgroep terechtkomt. Er moet dus heel erg gedifferentieerd worden.”
Kelly: “Ik voeg er graag nog eentje aan toe, namelijk de psychologische realiteit bij burgers. Ze moeten het willen. Soms hebben mensen voldoende middelen en begrijpen ze alle info, maar zien er het nut niet van in. Ze betalen soms liever een hogere energiefactuur dan hun gevel te renoveren. Daar is dus nog werk aan de winkel.”
Zo’n draaiboek, hoe begin je daar eigenlijk aan?
Kelly: “Om te weten welke maatregelen nodig en nuttig zijn, wordt eerst gestart met een grondige analyse van de context. Hierbij kijken we naar de bestaande en gewenste ruimtelijke structuur, het bestaande gebouwenbestand, een aantal socio-demografische factoren, de bestaande beleidscontext, en het huidige aantal renovaties. Vervolgens gaan we het reductiepotentieel screenen. We kijken bijvoorbeeld in welke soort gebouwen het meeste reductiepotentieel zit. Dat laat toe om de opgave scherp te stellen en uit te drukken in meetbare parameters. Voor de Stad Antwerpen was de meeste winst bijvoorbeeld te boeken op meergezinswoningen en rijhuizen van voor de Eerste Wereldoorlog, terwijl meer landelijke gebieden eerder op verkavelingen uit de periode 1960 – 1990 moeten inzetten. Tot slot proberen we al die info om te zetten naar een strategie op maat van de steden en gemeenten.”
Jan: “Ik vermeld er nog bij dat er in dit project een grote stap is gezet rond data. Veel kennis zit verspreid over verschillende instellingen en overheden. Daar geraak je niet zomaar aan. Net hierom is die monitoringtool van VEKA en CLIMACT zo belangrijk. De data zal in de toekomst weliswaar niet openbaar zijn, maar wel beschikbaar voor steden en gemeenten.”