in gesprek met ...

Jan Custers & Kelly Cautreels

De Vlaamse gemeenten zijn volop bezig het energieverbruik van hun woningen te verlagen door energetische renovaties. 8 Vlaamse steden en gemeenten stapten in een participatief traject om een lokale langetermijnrenovatiestrategie (LLRS) op te stellen. BE REEL! sprak met twee personen die een draaiboek hebben opgemaakt om de gemeenten te ondersteunen bij deze uitdaging: Jan Custers en Kelly Cautreels

Jan Custers (42) is stedenbouwkundig architect van opleiding en is nu bestuurder van Planrr. Voordien was hij projectleider bij BUUR, waar hij dus mee het draaiboek opstelde. Hij heeft een grote interesse voor de impact van het klimaat op onze ruimtelijke uitdagingen.

Kelly Cautreels (39) is projectleider bij BUUR (nu deel van Sweco Belgium) in het team Strategic planning. Ze heeft een diploma Toegepaste Economische Wetenschappen en studeerde vorig jaar af als stedenbouwkundige. Ze heeft 10 jaar werkervaring in de vastgoedsector.
Wat houdt uw functie precies in?

Kelly: “Ik werk aan verschillende projecten waarbij het Ruimtelijk Beleidsplan voor de Stad Antwerpen en het project Regionet momenteel het meeste van m’n tijd opslorpen. Bij het Ruimtelijk Beleidsplan gaat het dan vooral om de strategische krijtlijnen uitzetten rond ruimtelijk beleid. We denken na over waar de stad – op ruimtelijk vlak - naartoe wil tussen nu en ca. 15 à 20 jaar, maar evengoed hoe je deze ambities op de middellange en de korte termijn kan realiseren. Regionet is een samenwerking tussen de provincie Vlaams-Brabant, Interleuven en de Stad Leuven waar BUUR al een tijdje mee aan werkt. Hier denk ik mee na over de bouwshift. Waar gaan de mensen in de toekomst wonen en hoe ga je daar als stad ook financieel mee om.”

Jan: “Ik heb vooral energieprojecten gedaan zoals het project Gent Muide Meulestede, het project energielandschap Denderland en de opmaak van de Regionale Ruimtelijke Energiestrategie voor het departement Omgeving en de LLRS voor VEKA. Momenteel werk ik niet meer voor BUUR, maar met BUUR. Ik ben namelijk bestuurder van Planrr, een eigen bureau dat ik heb opgericht. Hier zet ik mijn werk bij BUUR eigenlijk voort. Ik werk onder andere aan de impact van energie-infrastructuur zoals windturbines op het Vlaamse Landschap en adviseer intercommunales en regio’s in energiebeleid.”

BUUR part of Sweco (pos) EN HET DRAAIBOEK

Wat doet BUUR pos precies?

Jan: “BUUR pos (acroniem voor BUreau voor URbanisme) bestaat uit zo’n 160 professionals die zijn onderverdeeld in acht teams die verspreid zitten in diverse kantoren. De teams zijn Strategic planning, spatial research, urban projects, landscape & public space, ecosystemen, mobiliteit en complexe projecten. Begin dit jaar is BUUR overgenomen door Zweeds multinational Sweco. Hun Belgische tak, Sweco Belgium heeft BUUR volledig geïntegreerd. Die teams werken nu samen aan hun projecten rond Ruimtelijk Beleid.”

U heeft het draaiboek opgemaakt voor lokale renovatieplannen van steden en gemeenten, wat houdt dat precies in?

Jan: “De opdracht die we hadden, bestond uit een aantal luiken. Het eerste luik is het draaiboek. Dat gaat over het onderdeel in de energietransitie dat onderzoekt hoe we het energieverbruik kunnen verlagen door de renovatie van woningen. Het draaiboek zegt dan hoe je zoiets opbouwt en aanpakt. Dat mag je erg letterlijk nemen. Het is een stappenplan dat vertelt hoe je een onderzoek moet doen, welke data je nodig hebt, hoe het beleid beslissingen moet nemen, … Allemaal vragen die we hebben opgesomd om te komen tot een strategie. Die strategie is trouwens mee bepaald door gemeenten. We hebben voor we aan het draaiboek begonnen, acht pilootsteden en -gemeenten geselecteerd waarvan we wisten dat ze al wat ervaring hadden. Die gemeenten zijn Antwerpen, Mechelen, Gent, Genk, Hoogstraten, Eeklo, Heist op-den-Berg en Harelbeke.
Het draaiboek is een stappenplan dat vertelt hoe je een onderzoek moet doen, welke data je nodig hebt, ...
Het tweede luik zijn hulpmiddelen die we hebben uitgewerkt zoals een soort van inspiratievoorbeeld van het draaiboek. We hebben met die aanzet niet de renovatiestrategie voor de acht pilootsteden gemaakt, maar hebben geprobeerd een vertaling te maken van het draaiboek naar hun situatie. In die zin is de betrokkenheid van zowel grote als kleine gemeenten bij de pilootsteden een goede zaak. Elke gemeente kan zich wel aan een van de gemeenten spiegelen. Verder is er de maatregelendatabank. Dat is een databank met een lijst van mogelijke maatregelen om de renovatievraag van onze woningen te versnellen. Het werd uitgewerkt door de gemeenten, VEKA en VVSG via workshops. Wij hebben alles verzameld en er een waardering aan gegeven. 

Kelly: “Een tool die we ook hebben gebruikt is de monitoring tool van VEKA en CLIMACT. Dat is een rekentool die heel wat data samenbrengt over onze woningen zoals bouwjaar, renovatiegraad, reductiepotentieel, … Het geeft ons inzicht in enkele belangrijke vragen: waar zit het potentieel? Op welk type woning moeten gemeenten focussen? Zit het potentieel bij eigenaars of verhuurders? De antwoorden hierop weten, is voor onze steden erg handig en relevant om hun lokale renovatiestrategie erop te kunnen baseren. Dat verschilt erg van gemeente tot gemeente.” 

Welke maatregelen staan daar zoal in en welke zijn het meest cruciaal?

Kelly: “Misschien eerst aanhalen dat die maatregelen uit de databank kaderen binnen het grotere stappenplan. Concreet hebben we samen met de gemeenten bekeken, wat ze nu al deden en de antwoorden in een Excelbestand verzameld. Daar hebben we vervolgens wat ordening in gebracht. We kunnen die maatregelen dus grofweg in volgende groepen indelen: ten eerste de financiële maatregelen zoals leningen en premies, ten tweede technische maatregelen zoals de renovatiecoaches, ten derde alles rond communicatie en ontzorging, ten vierde de beleidsmaatregelen zoals het verplicht maken van een renovatieplan voor wie een stedenbouwkundige aanvraag wil indienen en ten slotte inspiratievoorbeelden uit literatuur en andere projecten." 

“Dat verzamelen en ordenen was al een eerste stap, maar de grote nadruk ligt op de klantenreis die burgers doorlopen. Er is dus niet één cruciale maatregel. Steden moeten inzetten op het proces en de drempels wegwerken die ervoor zorgen dat een burger de stap naar de volgende fase niet zou zetten. Cruciaal daarbij is om te beseffen dat verschillende doelgroepen op verschillende drempels vastlopen. Om te weten welke maatregel het beste werkt voor welke doelgroep is screening belangrijk. De 8 gemeenten hebben hiervoor elke maatregel kwalitatief afgewogen op impact en haalbaarheid, en er een matrix van gemaakt. Premies geven die niet op doelgroepen zijn aangepast zijn bijvoorbeeld haalbaar, maar hebben een beperkte impact. Het inzetten van intermediairs heeft dan weer veel impact, maar is zowel qua capaciteit als financieel een hele uitdaging. Hoe dan ook is die databank iets dat moet evolueren en zal er op termijn ook een kwantitatieve kosten-batenanalyse komen.

Hoe wordt dit onthaald bij de burgers?

Jan: ” Dit project richtte zich in eerste instantie vooral op de lokale besturen, dus dat is meer een vraag voor een medewerker van een gemeenteloket. We hebben wel samen met de lokale besturen gewerkt rond drempels waar ze rekening mee moeten houden om elke burger mee te krijgen. Het is niet zo eenvoudig om hen te motiveren. Het financiële is hierbij bijvoorbeeld een grote drempel. Ook een teveel aan of onduidelijke technische informatie werkt afremmend. Je moet ten slotte ook ervoor zorgen dat de juiste informatie bij de juiste doelgroep terechtkomt. Er moet dus heel erg gedifferentieerd worden.”

Kelly: “Ik voeg er graag nog eentje aan toe, namelijk de psychologische realiteit bij burgers. Ze moeten het willen. Soms hebben mensen voldoende middelen en begrijpen ze alle info, maar zien er het nut niet van in. Ze betalen soms liever een hogere energiefactuur dan hun gevel te renoveren. Daar is dus nog werk aan de winkel.”

Zo’n draaiboek, hoe begin je daar eigenlijk aan?

Kelly: “Om te weten welke maatregelen nodig en nuttig zijn, wordt eerst gestart met een grondige analyse van de context. Hierbij kijken we naar de bestaande en gewenste ruimtelijke structuur, het bestaande gebouwenbestand, een aantal socio-demografische factoren, de bestaande beleidscontext, en het huidige aantal renovaties. Vervolgens gaan we het reductiepotentieel screenen. We kijken bijvoorbeeld in welke soort gebouwen het meeste reductiepotentieel zit. Dat laat toe om de opgave scherp te stellen en uit te drukken in meetbare parameters. Voor de Stad Antwerpen was de meeste winst bijvoorbeeld te boeken op meergezinswoningen en rijhuizen van voor de Eerste Wereldoorlog, terwijl meer landelijke gebieden eerder op verkavelingen uit de periode 1960 – 1990 moeten inzetten. Tot slot proberen we al die info om te zetten naar een strategie op maat van de steden en gemeenten.”

Jan: “Ik vermeld er nog bij dat er in dit project een grote stap is gezet rond data. Veel kennis zit verspreid over verschillende instellingen en overheden. Daar geraak je niet zomaar aan. Net hierom is die monitoringtool van VEKA en CLIMACT zo belangrijk. De data zal in de toekomst weliswaar niet openbaar zijn, maar wel beschikbaar voor steden en gemeenten.” 

Opinievragen

Stel: u mag als beleidsmaker 1 beleidsmaatregel wijzigen/opstellen om uw doelstellingen te helpen bereiken. Welke kiest u en waarom kiest u die? (U mag zelf het beleidsniveau kiezen)

Jan: “Als beleidsmaker zou ik de renovatieleningen en -premies onder de loep nemen. Er worden vandaag veel ‘algemene’ renovatieleningen en -premies gegeven voor renovatie die we eigenlijk meer doelgericht en efficiënter kunnen gaan toepassen. Specifiek op basis van doelgroepen, wijken, woontypologieën en toekomstige energietechniek, pleit ik voor een maatwerkaanpak.

De doelgroepen die die renovatiepremies en -leningen bereiken, zijn bijna nooit de laagste inkomensgroep. Nochtans zit daar vaak het grootste reductiepotentieel. Met weinig middelen kunnen hier de grootste winsten gehaald worden.  Huurders of verhuurders komen al helemaal niet in aanmerking voor premies en leningen. Er moet dus meer werk worden gemaakt van subsidieretentie en  inclusieve groepsrenovaties.”
Steden moeten inzetten op het proces en de drempels wegwerken 
Kelly: “ Het is misschien niet specifiek een maatregel, maar ik zou het renovatievraagstuk meer koppelen aan kernversterking. Lokale besturen willen vaak levendige kernen creëren en gezinnen aantrekken om daar te wonen versus op slechter gelegen locaties. Een renovatiestrategie houdt daar niet altijd voldoende rekening mee. Steek je als lokaal bestuur  geld en moeite in het diepgaand renoveren van slechter gelegen woningen als de intentie is om iedereen in kernen te krijgen? En moet er dan geen andere strategie gezocht worden voor de perifeer gelegen woningen? Ik pleit met andere woorden voor een ruimere strategie daaromtrent.

Een tweede idee dat ik had, is de kracht van het geheel aan beleidsniveaus meer optimaal benutten. Op lokaal niveau zit de kracht immers vaak in de gebiedskennis. Ze weten wat de gevoeligheden bij de burgers zijn en kennen de socio-demografische toestand van hun wijken. Toch zijn er heel wat maatregelen - zoals fiscaliteit - die minder snel of makkelijk gestuurd kunnen worden vanuit het lokale niveau. Het is dus van belang om stil te staan bij wie welke maatregelen het beste opneemt en daarbij in te zetten op een heldere communicatie tussen de verschillende niveaus zodat hefboommomenten gecreëerd worden.”

Tot slot, over welke hypothese/ thema rond energetisch renoveren zou u wel eens een studie of concrete actie zien willen verschijnen en waarom? 

Jan: “Ja, wij zijn onderzoeksmensen, dus graag over alles. (lacht) Als ik toch moet kiezen, zou ik graag een studie willen zien verschijnen rond de combinatie van energiebeleid met een warmte- en renovatiestrategie. Energiebeleid wordt nog maar heel recent op ruimtelijk niveau bekeken. Ik denk dat je heel veel winst kunt boeken als je dit samenkoppelt aan een strategie rond renovatie en warmtenetten. Dat gebeurt nu al deels en is ook de bedoeling om het te doen, maar er is volgens mij nog niet voldoende knowhow om dit efficiënt te kunnen toepassen.”

Kelly: “De meeste lokale besturen hebben niet altijd de kennis of tijd om informatie te verzamelen en te geven over de totale life cycle cost (LCC) van de gekozen ingrepen en materialen. Het risico bestaat dat er een eenzijdige focus ontstaat op bepaalde targets. Ik mis een kwantitatieve target die een duidelijk doel stelt waar we naartoe willen. Een energetische prestatie gaat breder dan zich afvragen wat de beste isolatie is. Duurzaamheid gaat gepaard met de impact van gekozen materialen. Hoe ga je bijvoorbeeld om met het materiaal dat uit de huizen moet? Er bestaat zeker al heel wat technische informatie hierover, maar in de praktijk worden deze afwegingen volgens mij onvoldoende meegenomen in het verhaal.“ 

Dank u voor dit gesprek!
Via deze link gaat rechtstreeks naar de website van
BUUR + Sweco